15 oktober 2021
Sinds de oprichting van de Raad voor Vergunningsbetwistingen (RvVb) in 2009, werd de procedure in de loop van de jaren al op verschillende punten bijgeschaafd. Recent werd het procedureverloop op een aantal belangrijke punten gewijzigd, door het decreet van 21 mei 2021 tot wijziging van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, wat betreft de optimalisatie van de procedures (B.S. 14/06/2021). Het decreet wijzigt diverse bepalingen van het DBRC-decreet en introduceert ook een aantal vernieuwingen in de procedure. Sommige bepalingen zijn reeds in werking getreden. Voor de inwerkingtreding van het merendeel van de bepalingen is het echter wachten op een uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering.
In afwachting daarvan gaan we alvast nader in op een in het oog springende innovatie.
Tot nog toe moest een vergunninghouder steeds zelf het initiatief nemen en een formeel verzoek tot tussenkomst indienen, als hij betrokken wilde zijn in een procedure waarbij een vergunning die hij had verkregen, werd aangevochten. Net zoals ook andere derden die in een procedure wensen tussen te komen. Het kan zich daarom voordoen dat een vergunninghouder volstrekt onwetend is over het feit dat een procedure hangende is, met als inzet niets minder dan de vernietiging of schorsing van een vergunning waarvan hij of zij de houder is, tenminste als de vergunninghouder niet op een of andere manier lucht krijgt van de betrokken procedure. Anders is het gesteld met het vergunningverlenend bestuur: het bestuur wordt immers altijd al van rechtswege op de hoogte gebracht van een ingesteld beroep tegen een vergunning die zij heeft afgeleverd. Het vergunningverlenend bestuur wordt van rechtswege beschouwd als verwerende partij door de RvVb.
Onder de nieuwe regeling wordt de vergunninghouder of melder voortaan een ‘volwaardige’ procespartij op het niveau van de verzoekende en de verwerende partij . Voortaan zal de vergunninghouder of de persoon die de melding heeft verricht, en die wordt vermeld in de bestreden beslissing of in de bestreden aktename of niet-aktename, van rechtswege tussenkomende partij zijn in een hangende procedure, logischerwijs op voorwaarde dat hijzelf niet de beroepsindiener is (toekomstige versie art. 20 DBRC-decreet). Concreet heeft deze innovatie voor gevolg dat de vergunninghouder of persoon die de melding heeft verricht, alle fases van de procedure gemakkelijk zal kunnen opvolgen. Bovendien is hij of zij haarfijn op de hoogte van de acties die tegen een bepaalde vergunning of melding worden ondernomen. De nieuwe regeling bevat weliswaar geen plicht om een actieve proceshouding aan te nemen. Maar anders dan voorheen kan de vergunninghouder of melder niet langer volstrekt afzijdig (of in het ongewisse) blijven. Hij of zij wordt noodzakelijkerwijze mee in het ‘procedurele bad’ gesleept.
Let wel, de concrete inwerkingtreding hiervan is afhankelijk van een nog te verschijnen uitvoeringsbesluit. Tot dan blijft de huidige regeling van kracht.
Onder de huidige procedureregels is elke tussenkomende partij een rolrecht van 100 EUR verschuldigd per procedure waarin zij tussenkomt. Om te vermijden dat de nieuwe regeling in verband met de tussenkomst van rechtswege, de vergunninghouder of melder op kosten jaagt die hij misschien liever had willen vermijden, is voorzien dat de vergunninghouder of melder die van rechtswege als tussenkomende partij wordt beschouwd, vrijgesteld is van de betaling van het rolrecht.
Om alle procedurele mogelijkheden als betrokkenen goed te kunnen afwegen, rekening houdend met de meest actuele stand van de regelgeving kan het inschakelen van een raadsman heel wat vragen of mogelijke onzekerheden wegnemen. Binnen Atrius worden de ontwikkelingen binnen het omgevingsrecht en het procedureverloop bij de RvVb op de voet gevolgd.
Nieuwsgierig geworden? Neem vrijblijvend contact op via ons contactformulier.